Verdovingstechnieken in oogchirurgie
Bij een oogoperatie is het logisch dat een patiënt een verdoving krijgt. Bij intra-oculaire chirurgie gebruikt de chirurg diverse verdovingstechnieken, afhankelijk van de patiënt en het soort operatie die hij dient te ondergaan. Elke verdovingstechniek heeft zijn voor- en nadelen. Bij de meeste oogoperaties krijgt de patiënt naast de oogverdoving ook een algemene sedatie toegediend zodat hij tijdens de ingreep rustig is, geen pijn heeft en de instructies van de chirurg goed opvolgt. Op die manier verloopt voor iedereen de oogoperatie vlot.
Druppelverdoving
Topicale anesthesie (druppelverdoving) is vooral bekend bij hoornvlies- of
cataractchirurgie, bij een
uitgebreid onderzoek waarbij de oogarts bijvoorbeeld via
tonometrie de oogboldruk meet of bij het verwijderen van vreemde materialen uit het oog, waarbij de oogarts de kleurstof
fluoresceïne gebruikt. Deze verdovingstechniek brengt geen
akinesie (bewegingloosheid) teweeg waardoor de patiënt nog in staat is zijn oog te bewegen. Daarom is het van belang dat de patiënt goed stil blijft liggen tijdens de operatie. De patiënt krijgt bij topicale anesthesie
oogdruppels toegediend die enkel het oogoppervlak verdoven. Soms heeft de patiënt daarbij een intraveneuze injectie waarlangs hij extra sedatie krijgt en rustig is tijdens de behandeling.
Infiltratieverdoving
Hierbij krijgt de patiënt vaak eerst oogdruppels en daarna injecteert de chirurg verdoving onder de huid via een fijne naald. De patiënt voelt zich hierdoor wellicht kortstondig een beetje ongemakkelijk, maar door de extra sedatie die hij toegediend krijgt, is de patiënt zich hier nauwelijks bewust van. De verdovingstechniek is vooral bij
ooglidoperaties nuttig.
Parabulbaire verdoving (subtenon)
Deze techniek is eveneens vaak gebruikt bij cataractoperaties. De patiënt krijgt hierbij net zoals infiltratieverdoving eerst oogdruppels toegediend en daarna injecteert de chirurg extra verdovingsvloeistof onder of door het bindweefsel in een ruimte tussen de oogbol en de oogkas, hetgeen de patiënt niet meer voelt door de verdovingsdruppels. Door deze techniek is het oog van de patiënt snel verdoofd en treedt akinesie eveneens vlug op. De subtenon anesthesie geeft weinig complicaties en is voor de patiënt niet zo pijnlijk, maar de patiënt ziet hierdoor mogelijk wel tijdelijk minder. Net zoals bij de andere verdovingstechnieken krijgt de patiënt meestal een sedatie toegediend.
Retrobulbaire verdoving
De patiënt krijgt hiermee een
plaatselijke verdoving die de craniale zenuwen (
hersenzenuwen) blokkeert. Bij deze techniek injecteert de oogarts de plaatselijke verdoving in het retrobulbaire gebied naast of onder de oogbol. De oogspieren en oogleden bewegen hierdoor niet meer doordat de craniale zenuwen II, III en VI uitgeschakeld zijn. De patiënt ziet niets zolang de verdoving werkt.
Indicatie
De chirurg hanteert deze techniek bij oogchirurgie waarbij oogbolanesthesie en akinesie vereist is. Dit is het geval bij een
enucleatie, evisceratie, staaroperatie,
strabisme en soms een
vitrectomie, al duurt deze operatie wel lang en daarom is soms een
algehele narcose vereist.
Contra-indicatie
In sommige gevallen verkiest de chirurg een ander type anesthesie namelijk bij overgevoeligheid of
allergie voor plaatselijke verdoving en bij een oogkasinfectie of een significante ontsteking. Verder zijn er afhankelijk van de patiënt soms nog contra-indicaties, maar dit bekijkt de chirurg individueel.
Praktisch
De patiënt krijgt vaak intraveneuze sedatie zodat de patiënt geen pijn heeft, rustiger is en goed samenwerkt tijdens de procedure. De anesthesist volgt verder de hartslag en ademhaling van de patiënt op en geeft hem indien nodig extra zuurstof. Daarna verdooft de chirurg het oogoppervlak met lokale verdoving. Vervolgens gaat de patiënt op de rug liggen en dient hij naar het plafond te staren. De chirurg plaatst dan de injectie in de oogbol. Daarna verwijdert hij de naald en voert hij nog ongeveer twee minuten lang druk uit op het oog zodat het middel goed inwerkt. Hij geeft hiervoor vijftien seconden druk op het oog, dan vijf seconden niet en dit blijft zich herhalen gedurende twee minuten. Normaalgezien is de volledig akinesie bereikt na vijf minuten.
Complicaties
Een retrobulbaire verdoving geeft een kans van 1-3% kans op complicaties die variëren van mild tot ernstig. Mogelijke complicaties zijn:
Peribulbaire verdoving
Een peribulbaire verdoving is zeer vergelijkbaar met een retrobulbaire verdoving, maar de chirurg injecteert hierbij meermaals buiten de conus (trechter) van de oogspieren. De techniek geeft bijgevolg meer risico’s dan een retrobulbaire verdoving omdat de kans bestaat dat de chirurg het oog zelf aanprikt. Daarnaast leidt de techniek tot een mindere anesthesie en akinesie. Ook bij deze verdovingstechniek krijgt de patiënt veelal een intraveneuze lijn toegediend waardoor hij vlot pijn- en rustgevende
medicatie krijgt.
Narcose
Sommige patiënten krijgen een volledig narcose omdat ze niet in staat zijn lang te blijven stilliggen, niet in staat zijn instructies op te volgen of omdat de operatie te lang duurt zoals bijvoorbeeld bij een vitrectomie.
Lees verder